
November de maand van de arme zielen.
Door de AFLATEN kunnen wij de zielen in het vagevuur deze maand heel speciaal helpen.
WAT IS EEN AFLAAT?
„Al hetgeen gij op aarde zult ontbinden, zal ook ontbonden zijn in de hemel.“ (Mt. 18,18) Met deze woorden heeft de H. Kerk van Jezus Christus de macht ontvangen, om de mensen van alles te bevrijden wat hen de toegang tot de hemel in de weg staat. En dus, om hen te ontslaan van alle zondenschuld en de zondenstraffen.

Door het H. Sacrament van de Biecht krijgen wij vergiffenis van de zondenschuld en kwijtschelding van de eeuwige straf van de hel. Maar door de Biecht worden niet altijd alle tijdelijke straffen kwijtgescholden.
Door gebed en offer kunnen wij op aarde reeds de overblijvende tijdelijke straffen uitboeten, zo niet zullen we deze volledig moeten uitboeten in het vagevuur. In het bijzonder door de aflaten kunnen wij kwijtschelding van de tijdelijke zondenstraffen verkrijgen voor de zonden die reeds vergeven zijn.
Als de Heilige Kerk ons aflaten verleent, put zij uit de oneindige voldoeningen van Jezus Christus en die van de Heiligen, en past deze op ons toe als plaatsvervangende genoegdoening voor onze zonden-straffen. Tenzij het tegendeel bepaald is, zijn alle door de Paus verleende aflaten toepasselijk op de zielen in het vagevuur.
Door een volle aflaat verkrijgen wij kwijtschelding van alle overgebleven straffen der reeds vergeven zonden. De gedeeltelijke aflaat scheldt slechts een deel van deze straffen kwijt. Zo is b.v. een aflaat van drie, zeven, enz. jaren, of van 300 dagen, de kwijtschelding van de straf of penitentie die canoniek opgelegd had kunnen worden tot uitboeting der zondenstraffen gedurende drie of zeven jaar, of gedurende 300 dagen.
Om een aflaat te verdienen, is het noodzakelijk dat men:
- in staat van genade is, zijn zonden waarlijk berouwt, en bij de volle aflaat, men ook vrij is van alle dagelijkse zonden en van elke genegenheid daartoe (de straf kan namelijk niet kwijtgescholden worden, als de schuld niet eerst kwijtgescholden is);
- tenminste de algemene intentie heeft om een aflaat te verdienen (in b.v. het morgengebed: ‘ik wil de aflaten verdienen die eraan verbonden zijn’);
- de voorgeschreven werken verricht, zoals b.v. een gebed, vasten, aalmoezen, een kerkbezoek, het ontvangen van de sacramenten. Het gebed is altijd luidop (hoorbaar is voldoende) behalve als het er uitdrukkelijk bijstaat dat het inwendig mag gebeden worden.
- Bij een volle aflaat gelden bovendien de gewoonlijke voorwaarden:
– Biecht: binnen acht dagen vóór of na de aflaatdag;
– H. Communie: ook mogelijk daags vóór de aflaatdag, of binnen acht dagen erna;
– Gebed tot intentie van de Heilige Vader: ook als in een periode van sedisvacatie er tijdelijk geen Paus is, kan men altijd volgens deze vaste intentie bidden, namelijk: voor de glorie van de H. Kerk, de uitroeiing der dwaalleren, de uitbreiding van het H. Geloof, de bekering der zondaars en de vrede onder de christelijke vorsten.
Aflaten voor de overledenen, in November
- Op Allerzielen of op de daaropvolgende Zondag kan de Toties-quoties-Aflaat verdiend worden. Dit is een volle aflaat, alleen toepasselijk op de zielen van het Vagevuur, die aan de gelovigen verleend wordt, zo vaak als zij een kerk of openbare kapel bezoeken, en daar telkens zes maal Onze Vader, Wees gegroet en Eer aan de Vader bidden tot intentie van de Heilige Vader (zie hierboven). (H. Pius X, 1914 en Pius XI, 1938). Volgens canon 923 kunnen deze aflaten ook verdiend worden de dag ervoor vanaf de middag (vanaf 12 uur op Allerheiligen of vanaf 12 uur de zaterdag erna)

- Wie gedurende het octaaf van Allerzielen (2-9 November) een kerkhof bezoekt en daar bidt voor de overledenen, verdient een volle aflaat, eenmaal daags en alleen toepasselijk op de zielen van het Vagevuur.
Ik bid voor de overledenen, opdat zij, wanneer zij in de eeuwige heerlijkheid zullen zijn, ook voor mij bidden.
(Hl. Augustinus)
Concilie van Trente:
„De arme zielen in het vagevuur worden geholpen door de voorbeden der gelovigen
maar vooral door het welgevallige Misoffer.“

Dispensaties en “commuteringen” volgens kerkelijk recht
Beste gelovigen,
Volgens het canoniek recht kan de biechtvader de voorwaarden voor het verkrijgen van aflaten omzetten (wijzigen), namelijk de voorwaarden die niet haalbaar zijn door barre omstandigheden.
Bijvoorbeeld een kerkhof wordt ontwijd door de begrafenis van een heiden, ketter, schismatiek, vrijmetselaar, publieke zondaar. De Kerken en kapellen zijn ontwijd door een ketterse en/of schismatieke eredienst of evenementen beter gezegd.
Hierover spreekt praktisch geen priester noch bisschop meer. ERG ! Maak ze wakker !!! Ze laten hun gelovigen naar ontheiligde (dus ongeldige) kerkhoven en kerken en kapellen lopen om aflaten te verdienen. Vermits aan de voorwaarden niet meer wordt voldaan (KATHOLIEKE kerkhoven, kerken/kapellen bezoeken), is ook de aflaat ongeldig. Want om de aflaat te kunnen verdienen moet men aan de voorwaarden voldoen. Miserere Domine, miserere nostri !
Wetboek van Canoniek Recht nr 935: “Biechtvaders kunnen de goede werken die zijn opgelegd om aflaten te verkrijgen, veranderen ten gunste van degenen die wettig verhinderd zijn om ze te volbrengen. »
Dus voor al degenen die biechten bij uw dienaar (pater Eric Jacqmin) verander ik de volgende voorwaarden:
- communie op dezelfde dag wordt omgeschakeld naar geestelijke communie
- biecht 8 dagen ervoor of erna wordt verwisseld door een gewetensonderzoek en een acte van berouw
- het bezoek aan een katholieke kerkhof (dat niet meer bestaat wegens de ontheiliging van onze begraafplaatsen door novus ordo geknoei) wordt gecommuteerd in een bezoek aan een duidelijk katholiek graf (waar een kruis op staat)
- het bezoek aan een kapel of kerk (die praktisch allemaal novus ordo zijn en dus ook ontheiligd) wordt veranderd naar een bezoek aan een kapel of kerk waar geen novus ordo liturgie meer is of nooit zulke liturgie was (bijv. kleine kapellen toegewijd aan Maria of andere heiligen). Indien dit niet meer te vinden is, dan is een “bezoek” aan een kruisbeeld dat in uw bidkamer of leefkamer (géén slaapkamer!) hangt voldoende.
- de kruisweg in een kerk wordt omgeschakeld naar de kruisweg die thuis wordt gebeden voor een (klein) kruisbeeld (bij voorkeur van hout)
- de rozenkrans voor het tabernakel wordt omgeschakeld naar de rozenkrans voor een beeld van de Heilige Maagd dat door de Kerk wordt erkend (dus geen standbeelden van niet-erkende privé-openbaringen) en denkend aan een tabernakel waar de Hostie, geldig en geoorloofd geconsacreerd, met eerbied wordt bewaard .
Als u nog andere vragen heeft, kunt u mij aanspreken.
Veel godsvrucht!
Pater E. Jacqmin+













NB Hier hebt u de ocr van de scan van het meesterwerk op dit gebied, volledig commentaar van de canons die over aflaten gaan, namelijk :
“Traité de Droit Canonique”
HANDBOEK VAN HET KERKELIJK RECHT
UITGEGEVEN ONDER LEIDING VAN RAOUL NAZ
TWEEDE DEEL BOEK III, CAN. 726-1153
HOOFDSTUK V
DE AFLATEN
(CAN. 911-936)
BIBLIOGRAFIE. F. Beringer, Les indulgences, leur nature, leur usage, 4e fr. uitg., 2 dl., Parijs, 1925, met een supplement verschenen in 1932. – N. Paulus, Geschichte des Ablasses im Mittelalter, 3 dl., Paderborn, 1922-1923.
I. – TOEKENNING.
- Beginselen. – CAN. 911. Allen zullen grote achting hebben voor de aflaten, dat wil zeggen voor de kwijtschelding voor God van de tijdelijke straf verschuldigd aan zonden reeds vergeven wat de schuld betreft, die het kerkelijk gezag toekent uit de schat van de Kerk, aan de levenden onder vorm van absolutie, aan de doden onder vorm van suffragium.
De kwijtschelding van fouten begaan na het doopsel brengt niet noodzakelijk de kwijtschelding mee van de tijdelijke straffen verschuldigd voor deze zonden. Tijdelijke straffen door God opgelegd, met name in het vagevuur na de dood, die de Kerk poogde te verzachten door zelf tijdens het leven van de gelovigen een boete op te leggen, publiek of privé, te volbrengen voor of na de sacramentelijke absolutie.
In het Westen leidt de ontwikkeling van de privéboete geleidelijk tot de aflossing daarvan door aalmoezen of eenvoudige gebeden; in de XIe eeuw verschijnen kwijtscheldingen geldig voor alle gelovigen mits volbrenging van een bepaald vroom werk. Dit is wat men de aflaten properly so called noemt. Deze zijn eerst partieel, dat wil zeggen strekken zich slechts uit tot een deel van de boete opgelegd in de biecht; daarna worden ze ook plenair, dat wil zeggen strekken zich uit tot deze boete opgelopen voor alle zonden gebiecht in een perfecte en ware biecht, zoals Urbanus II het uitdrukt door ze toe te kennen aan hen die deelnemen aan de eerste kruistocht naar het Heilig Land. Het is manifest dat in de gedachte van de paus de kwijtschelding van de tijdelijke straf eveneens geldig is in de ogen van God, en het werd aanvaard dat zelfs de partiele aflaat uitgedrukt voor een bepaalde duur van kerkelijke boete eveneens een overeenkomstige kwijtschelding meebracht, onmogelijk te preciseren in de tijd, voor God. – De teksten betreffende de aflaten bevinden zich in boek V van de verzamelingen van Decretalen, onder de titel De poenitentiis et remissionibus.
De plenaire aflaat werd eerst voorbehouden aan deelnemers aan de kruistocht; op het concilie van Lateranen van 1215 strekte Innocentius III ze uit tot hen die bijdroegen tot het succes van de kruistocht en tot hen die ketters bestreden¹. De eerste plenaire aflaat die kon worden gewonnen door het bezoek van een kerk was die van de Portiuncula²; een andere werd toegekend door Celestinus V in 1294, maar ingetrokken het volgende jaar door Bonifatius VIII. Deze laatste paus stelde in 1300 de plenaire aflaat in genaamd van het jubilee, te winnen elke honderd jaar³; deze termijn werd teruggebracht tot vijftig jaar door Clemens VI in 1343⁴, dan tot drieëndertig jaar door Urbanus VI in 1389, eindelijk tot vijfentwintig jaar door Paulus II in 1470.
De misbruiken in materie van aflaten brachten een te algemene afkeuring mee van de instelling zelf door Wicleff, Huss⁵, Luther⁶ en de protestanten. Het concilie van Trente proclameerde het recht van de Kerk om aflaten toe te kennen⁷.
De can. 911 ontleent enkele termen van zijn definitie van de aflaat aan de bulle van 1343 over het jubilee. Hij onderscheidt daarna, in termen reeds gebruikt door Benedictus XIV⁸, tussen de toepassing aan de levenden en die aan de doden: het eerste authentieke document betreffende deze laatste modaliteit dateert van 1457; de aflaat kan slechts worden gewonnen ten gunste van de overledenen onder vorm van suffragium, dat wil zeggen met de hoop dat God ze hun toepast⁹.
- Gewone toekennaars van aflaten. – 1° Hun bevoegdheden. – CAN. 912. Buiten de Soevereine Paus, aan wie Christus de bedeling toevertrouwde van de gehele geestelijke schat van de Kerk, kunnen slechts zij aan wie het recht het uitdrukkelijk toekent aflaten verlenen krachtens hun gewoon gezag.
Vanaf de XIe eeuw verleenden slechts de pausen plenaire aflaten, terwijl de bisschoppen zich tevreden stelden met partiele aflaten toe te kennen¹⁰; het concilie van Lateranen van 1215 verbood deze laatsten meer dan één jaar aflaat toe te kennen voor een kerkwijding, meer dan veertig dagen voor de verjaardag daarvan of in elke andere omstandigheid¹¹. De toekenning van aflaten ter gelegenheid van de wijding van een kerk werd uitgebreid tot de consecratie van een vast altaar zonder kerkwijding. Maar buiten deze gevallen hadden titularis bisschoppen geen recht om aflaten te verlenen¹². Een decreet van de H. Congr. van Aflaten van 28 augustus 1903¹³ verhoogde het aantal dagen aflaat die in elke omstandigheid konden worden gegeven: vijftig dagen door residentiële bisschoppen op hun grondgebied; honderd dagen door patriarchen in heel hun ressort; tweehonderd dagen door kardinalen.
De Code nam deze bepaling over (can. 239, § 1, 24°; 274, 2°; 349, § 2, 2°), maar sindsdien heeft een decreet van de H. Penitentiarie van 20 juli 1942¹⁴ deze cijfers verhoogd tot honderd, tweehonderd en driehonderd dagen. De abten en prelaten nullius (can. 215, § 2; 323, § 1), de apostolische vicarissen en prefecten (can. 294, § 1), de permanente apostolische administratoren (can. 315, § 1) hebben de aflaatbevoegdheden van residentiële bisschoppen. Deze bevoegdheden zijn gewoon, toegekend door het recht krachtens de uitgeoefende functie (can. 197, § 1). Ze worden verworven vanaf de inbezitneming daarvan, onafhankelijk van een te ontvangen heilige wijding.
Het Heilig Stoel heeft zich meerdere keren verheven tegen de toekenning van plenaire aflaten door oosterse patriarchen, zonder indult van zijn kant¹⁵.
- – 2° Grenzen van hun bevoegdheden. – CAN. 913. De minderen aan de Soevereine Paus kunnen niet:
1° aan anderen de faculteit delegeren om aflaten toe te kennen, tenzij het Heilig Stoel het hun uitdrukkelijk heeft toegestaan;
2° aflaten toekennen toepasbaar op de overledenen;
3° toevoegen aan dezelfde zaak, dezelfde vrome daad, dezelfde broederschap, waaraan aflaten reeds zijn toegekend door het Heilig Stoel of door iemand anders, nieuwe aflaten, tenzij nieuwe te volbrengen voorwaarden worden voorgeschreven.
Een gewoon gezag kan in het algemeen worden gedelegeerd, behalve in gevallen uitdrukkelijk voorzien door het recht: de delegatie, door toekennaars minderen aan de Soevereine Paus, van het gezag om aflaten toe te kennen vormt een van deze uitzonderingen. Voor de Code discussieerde men of de aflaten door hen toegekend toepasbaar waren op de overledenen; de can. 913, 2° beslecht het debat negatief. De can. 913, 3° verandert in algemene regel bijzondere beslissingen uitgevaardigd door de H. Congr. van Aflaten¹⁶. - Twee vormen van plenaire aflaat. – De toekenningen van plenaire aflaten kunnen slechts geschieden door het Heilig Stoel of krachtens een delegatie van zijn kant. De Code bestudeert twee vormen in de cann. 914-918; de eerste drie canons betreffen een delegatie properly so called (een andere vindt men in can. 468, § 2).
1° De pauselijke zegen.
Bonifatius VIII hechtte een aflaat van honderd dagen aan de pauselijke zegen, Urbanus VIII een plenaire aflaat¹⁷. Bovendien delegeerden de pausen aan anderen het recht om deze zegen in hun naam te geven. Benedictus XIV, in een Constitutie van 19 maart 1748¹⁸, schreef het ritueel voor te volgen voor dit doel door regulieren in hun kerken. Clemens XIII, door Constitutie van 3 september 1762¹⁹, schafte alle delegaties toegekend op persoonlijke titel af, maar kende een nieuw privilege toe aan hoofden van kerkelijke circumscripties: zij die de bisschoppelijke digniteit hebben kunnen de pauselijke zegen geven, aan het einde van de plechtige Mis, op Pasen en op een andere plechtige feestdag naar hun keuze; zij die slechts het gebruik van pontificalia hebben kunnen het slechts doen op een van de dagen waarop dit gebruik hun is toegestaan. Dezelfde paus geeft bovendien de te volgen formule aan en verbiedt regulieren hun privilege te gebruiken op dagen waarop hoofden van kerkelijke circumscripties het hunne uitoefenen.
CAN. 914. De bisschoppen in hun bisdom kunnen de pauselijke zegen met plenaire aflaat toekennen, volgens de voorgeschreven formule, tweemaal per jaar, dat wil zeggen op de plechtige dag van Pasen en op een andere plechtige feestdag door hen aan te wijzen, zelfs als ze slechts assisteren bij de plechtige Mis; de abten en prelaten nullius, de apostolische vicarissen en prefecten, zelfs als ze de bisschoppelijke digniteit niet hebben, kunnen het doen in hun grondgebied slechts één plechtige dag per jaar.
De H. Congr. van Riten herinnerde meerdere keren dat de formule voorgeschreven door Clemens XIII moest worden nageleefd²⁰; maar, terwijl normaal de prelaten zelf de plechtige Mis moesten zingen, stond ze sommigen toe haar door anderen te laten celebreren, zich tevreden stellend met er persoonlijk bij te assisteren²¹. Deze tolerantie is algemeen krachtens can. 914. De H. Penitentiarie verklaarde, op 25 april 1922, dat het gezag toegekend door can. 914 niet kon worden gedelegeerd. De Commissie van Interpretatie van de Code antwoordde, op 17 februari 1930²², dat de prelaat, zich bevindend aan het hoofd van meerdere grondgebieden en de pauselijke zegen slechts kunnend toekennen in een ervan op Paasdag, niet het recht had, voor het andere grondgebied, haar uit eigen gezag over te dragen.
Eindelijk, het decreet van de H. Penitentiarie van 20 juli 1942, het aantal dagen aflaat dat hoofden van kerkelijke grondgebieden kunnen toekennen (can. 912) vermeerderend, heeft bovendien toegestaan aan abten en prelaten nullius, aan apostolische vicarissen en prefecten, voortaan de pauselijke zegen tweemaal per jaar te geven, zoals bisschoppen tot dan toe konden; het heeft aan deze laatsten toegestaan het driemaal per jaar te doen, dat wil zeggen op twee dagen naar hun keuze. Het preciseert niet meer dan tevoren welke deze dagen moeten zijn: sommige auteurs eisen een feestdag van verplichting; anderen volstaan met een gelegenheid, bijv. een bedevaart, waar de assistentie bij de Mis minstens gelijk is aan die van een dag van verplichting.
CAN. 915. De regulieren, die het privilege hebben de pauselijke zegen toe te kennen, zijn niet alleen gebonden door de verplichting de voorgeschreven formule te gebruiken, maar ze kunnen dit privilege slechts gebruiken in hun kerken, in die van kloosterzusters of tertiarissen wettig geaggregeerd aan hun orde; dit, niet op dezelfde dag noch op dezelfde plaats als de bisschop.
Na verschillende vragen gesteld aan de H. Congr. van Aflaten²³, Leo XIII, in zijn Constitutie van 7 juli 1882²⁴, onderscheidt zorgvuldig de pauselijke zegen die regulieren in hun kerken tweemaal per jaar kunnen geven, volgens het ritueel voorgeschreven door Benedictus XIV, van de algemene absolutie met plenaire aflaat toegekend aan leden of tertiarissen van hun orde, de vooravond van de voornaamste feesten, en waarvoor hij twee nieuwe formules promulgeert²⁵. De regel van Clemens XIII verzachtend, voegt hij toe dat regulieren de pauselijke zegen properly so called niet op dezelfde dag als de bisschop kunnen geven, als het op dezelfde plaats als hem is. De can. 915 neemt deze discipline over: door bisschop, versta elk hoofd van kerkelijke circumscriptie; door plaats, de stad of gemeente waar hij die dag pontificeert. In 1754²⁶ had de H. Congr. van Aflaten gepreciseerd dat regulieren de pauselijke zegen slechts in de kerken van hun kloosters konden geven; de can. 915 neemt een ruimere tolerantie aan. En, betreffende tertiarissen, decreteerde het H. Officie, in 1910, dat elke priester met jurisdictie om te biechten horen hun de pauselijke zegen kon geven bij gebrek aan een priester van de orde²⁷, en, in 1914, dat reguliere oversten een priester van de orde konden delegeren die zelfs deze jurisdictie niet had²⁸.
Een decreet van de H. Congr. van Riten, van 12 maart 1940²⁹, verklaarde dat seculiere priesters, van het Heilig Stoel de faculteit ontvangend om aan het volk de pauselijke zegen properly so called te geven op bepaalde dagen, dezelfde formule als regulieren moesten gebruiken, dat wil zeggen die van Benedictus XIV.
Noch de can. 915 noch dit decreet betreffen de pauselijke zegen die predikanten het recht hebben toe te kennen aan het einde van een door hen gepredikte missie.
- – 2° Het geprivilegieerd altaar. – De gunst van het geprivilegieerd altaar bestaat erin dat de Mis gecelebreerd aan dit altaar vergezeld gaat van een plenaire aflaat die, momenteel, niet meer wordt toegekend dan uitzonderlijk als toepasbaar op de levenden³⁰. Het privilege was primitief lokaal – het eerste voorbeeld dateert van 1537 – dat wil zeggen speelde wanneer de Mis werd gecelebreerd door elke priester aan een bepaald altaar; het werd nadien gegeven op persoonlijke titel, en gold dan voor een bepaalde priester, ongeacht de plaats waar hij celebreerde; het kan ook gemengd zijn. Volgens de wil van de Kerk moet de Mis worden toegepast op de intentie van de overledenen³¹, maar, volgens een decreet van het H. Officie van 20 februari 1913, hoeft ze niet meer, voor de geldigheid van de aflaat, Requiem Mis te zijn of de gedachtenis van de overledenen te omvatten wanneer de rubrieken het toestaan³².
CAN. 916. De bisschoppen, de abten en prelaten nullius, de apostolische vicarissen en prefecten, de hogere oversten van een vrijgestelde clerus religie, kunnen een altaar aanwijzen en verklaren geprivilegieerd voor elke dag en in perpetuïteit, op voorwaarde dat er geen ander reeds geprivilegieerd is in hun kathedraal-, abdij-, collegiale, conventuele, parochiale, quasi-parochiale kerken, maar niet in openbare of semi-openbare oratoria, tenzij ze verenigd of onderworpen zijn aan de parochiale kerk.
Benedictus XIII, door een Constitutie van 20 augustus 1724³³, kende aan bisschoppen toe in hun kathedraal kerk een geprivilegieerd altaar naar hun keuze aan te wijzen, als ze er nog geen bezat. Krachtens een decreet van de H. Congr. van Aflaten van 19 mei 1759³⁴ konden bisschoppen en abten nullius eveneens de faculteit verkrijgen, hernieuwbaar elke zeven jaar, om een geprivilegieerd altaar aan te wijzen in elke parochiale, abdij- en collegiale kerk. In verschillende antwoorden preciseerde dezelfde Congregatie dat deze faculteit gold voor kerken niet strikt collegiaal genoemd maar waar het kooroffice werd verzekerd, en voor filiale kerken waar parochiale functies plaatsvonden³⁵ (maar niet voor een tweede altaar in parochiale kerken tegelijk kathedraal)³⁶, en dat ze gold voor alle hoofden van kerkelijke circumscripties, maar niet voor vicarissen-generaal of gedelegeerden³⁷. Eindelijk verklaarde de Congregatie dat het privilege op lokale titel niet eist dat het altaar vast is, in de strikte liturgische zin, maar eenvoudig, terwijl slechts de steen is geconsacreerd, dat het altaar (zelfs als het van hout is) stabiel geplaatst is³⁸. De can. 916 omvat in zijn opsomming abten of reguliere hogere oversten, die een geprivilegieerd altaar kunnen aanwijzen in de kerk van elke abdij of klooster onder hun jurisdictie, behalve als deze kerk kathedraal of parochiaal is (in welk geval de aanwijzing toebehoort aan het hoofd van de kerkelijke circumscriptie).
CAN. 917, § 1. Op de dag van de Gedachtenis van alle gelovige overledenen genieten alle Missen het privilege, alsof ze werden gecelebreerd op een geprivilegieerd altaar.
De H. Congr. van Aflaten had deze gunst toegekend aan de gehele Latijnse Kerk door decreet van 19 mei 1761³⁹. Benedictus XV vernieuwde ze door zijn Constitutie van 10 augustus 1915⁴⁰. Een decreet van de H. Penitentiarie van 31 oktober 1934 strekte ze uit tot alle Missen gecelebreerd voor de overledenen tijdens de octaaf van de Gedachtenis⁴¹. Dit privilege wordt gewonnen zelfs als de Mis wordt gecelebreerd op een absoluut mobiel altaar, buiten een kerk of oratorium, en is dus persoonlijk; in Missen gezegd voor meerdere of voor alle gelovige overledenen moet de celebrant positief de plenaire aflaat toepassen op één alleen. Andere persoonlijke gevallen van geprivilegieerd altaar worden aangegeven in de Code (can. 239, § 1, 10°; 349, § 1, 1°; 294, § 1; 315, § 1; 323, § 1).
CAN. 917, § 2. Tijdens de dagen waarop de smeking van de Veertig Uren wordt gecelebreerd, zijn alle altaren van de kerk geprivilegieerd.
De expositie van het Heilig Sacrament gedurende veertig continue uren ontstond in Italië in de XVIe eeuw; Clemens XI fixeerde de regels in 1705; Pius VII, op 10 mei 1807, kende de gunst van het geprivilegieerd altaar gedurende heel de duur toe aan alle altaren van de kerk waar ze plaatsvond. In verschillende regio’s werd het Heilig Sacrament echter slechts overdag geëxposeerd en, op 22 januari 1914, strekte het H. Officie de aflaten uit tot deze modaliteit; het is in deze zin dat can. 917, § 2 moet worden verstaan. Deze gunst van het geprivilegieerd altaar treft op lokale titel alle stabiele altaren van de kerk (cf. can. 1275), maar betreft niet de oratoria.
CAN. 918, § 1. Om aan te duiden dat een altaar geprivilegieerd is, zal men slechts de woorden inschrijven: geprivilegieerd altaar, met de aanduiding, volgens de termen van de toekenning, dat deze perpetueel of voorlopig is; dagelijks of niet.
Het privilege kan worden toegekend in perpetuïteit of voor een bepaalde periode; in beide hypothesen kan het gelden voor alle dagen of voor een bepaald aantal dagen; als, binnen de grenzen van het aangegeven aantal, de keuze van dagen vrij is, moet de intentie om gebruik te maken van het privilege evident bestaan.
CAN. 918, § 2. Voor Missen gecelebreerd op een geprivilegieerd altaar kan een groter honorarium niet worden geëist onder voorwendsel van het privilege.
Deze regel werd vastgesteld door de H. Congr. van Aflaten betreffende 2 november, op 19 mei 1761⁴². Als ze wordt overtreden, wordt de aflaat niet gewonnen; het privilege, als het persoonlijk is, is voor altijd verloren⁴³; en, als de voorwaarden bestaan om de straf op te lopen, wordt de priester ipso facto getroffen door eenvoudige excommunicatie voorbehouden aan het Heilig Stoel (can. 2327).
- Publicatie van aflaten. – 1° Tussenkomst van de Ordinaris van de plaats. – CAN. 919, § 1. De nieuwe aflaten, zelfs toegekend aan kerken van regulieren, die niet te Rome zijn gepromulgeerd, kunnen niet worden gepubliceerd zonder toestemming van de Ordinaris van de plaats.
§ 2. Men zal de voorschrift van can. 1388 naleven in de uitgave van boeken, boekjes, enz., die de toekenningen van aflaten opsommen voor de verschillende gebeden of vrome werken.
Reeds het concilie van Trente beval dat de publicatie van aflaten geschiedde door tussenkomst van de Ordinarii van plaats⁴⁴, voorschrift dat pausen⁴⁵ en Romeinse dicasterieën⁴⁶ meerdere keren herinnerden. De H. Congr. van Aflaten preciseerde echter dat deze tussenkomst niet nodig was voor aflaten gepromulgeerd urbi et orbi door de paus⁴⁷. Betreffende de anderen discussieert men of can. 919, § 1 moet worden verstaan in de zin van aflaten toegekend « aan kerken, zelfs van regulieren », en dus slechts treft aflaten toegekend aan een kerk, een altaar, een gemeenschap; of dat het moet worden verstaan op geheel algemene wijze en zelfs gelden voor aflaten toegekend op zuiver persoonlijke titel. Hoe dan ook, can. 919, § 1 treft niet de geldigheid van het winnen van aflaten toegekend door het Heilig Stoel, behalve wanneer het een communicatie van aflaat betreft door een geaggregeerde aartsbroederschap. De can. 919, § 1, in tegenstelling tot can. 919, § 2, betreft slechts de orale publicatie of de private verspreiding van aflaten; een mondelinge toestemming van de Ordinaris kan dan volstaan en een handschriftelijke tekst of equivalent zou er geen melding van moeten dragen.
De publieke geschreven verspreiding van aflaten valt onder de regels van de censuur van boeken en meer speciaal onder can. 1388, die voorziet in de imprimatur van de Ordinaris van de plaats, of zelfs de toestemming van het Heilig Stoel voor bepaalde publicaties van algemeen karakter.
De uitgave van 1898 van een privéwerk, gedrukt te Rome⁴⁸ en getiteld Raccolta di orazioni e pie opere per le quali sono state concesse dai Sommi Pontefici le sacre indulgenze, werd als authentiek erkend door het Heilig Stoel; een Franse vertaling verscheen te Rome in 1901⁴⁹ en ontving eveneens deze officiële goedkeuring. De H. Penitentiarie, door decreet van 22 februari 1929⁵⁰, publiceerde een authentiek en exclusief supplement aan dit werk onder de titel: Collectio precum piorumque operum quibus Romani Pontifices in favorem omnium Christifidelium aut quorumdam coetuum personarum indulgencias adnexerunt ab a. 1899 ad 1928. Door decreet van 31 december 1937⁵¹ promulgeerde ze een nieuwe authentieke verzameling: Preces et pia opera in favorem omnium Christifidelium aut quorumdam coetuum personarum indulgentiis ditata et opportune recognita. Eindelijk, door decreet van 30 januari 1950⁵², erkende ze als enig geldig het nieuwe Enchiridion indulgentiarum door haar uitgegeven. De algemene toekenningen van aflaten die niet in de verzameling staan moeten als afgeschaft worden beschouwd.
- – 2° Wetgeving door de H. Penitentiarie. – CAN. 920. Zij die van de Soevereine Paus toekenningen van aflaten hebben verkregen voor alle gelovigen zijn gehouden, onder pijn van nietigheid van de verkregen genade, een authentiek exemplaar van deze toekenningen over te maken aan de H. Penitentiarie.
Benedictus XIV vertrouwde aan de H. Congr. van Aflaten⁵³ de legalisatie toe van bepaalde aflaten rechtstreeks toegekend door Soevereine Pausen. In 1904 de H. Congr. van Riten, dan in 1908 het H. Officie⁵⁴ namen deze functie over. Pius X decreteerde op 7 april 1910⁵⁵ dat elke toekenning van aflaat, algemeen of bijzonder, niet strikt persoonlijk, evenals de toekenning om vrome objecten te zegenen en er concreet aflaten aan te hechten (reeds in principe toegekend voor dergelijke objecten), moesten worden onderworpen aan legalisatie onder pijn van nietigheid van de verkregen genade⁵⁶. Maar Benedictus XV, op 16 september 1915⁵⁷, schafte deze formaliteit af voor de tweede categorie aangegeven door Pius X en voor alle bijzondere toekenningen. Zijn beslissing ligt aan de basis van can. 920. Wat zeggen van aflaten die « alle gelovigen » betreffen maar het bezoek eisen van een bepaalde plaats? Sommigen beweren dat can. 920 op hen toepasbaar is, anderen zeggen dat deze slechts viseert aflaten te winnen door allen, te allen tijde en op alle plaatsen.
Wanneer de paus zelf een exemplaar van een toekenning van aflaat ondertekent, is het deze autograaf die aan de H. Penitentiarie zal worden overgemaakt; in geval van orale toekenning is het een geschreven attestatie daarvan door een kardinaal (can. 239, § 1, 17°), of door een andere bevoegde dignitaris om ervan te getuigen, die zal worden overhandigd. - Voorgeschreven dagen voor aflaten. – 1° Bepaling van de dag. – CAN. 921, § 1. Een plenaire aflaat toegekend voor de feesten van Onze Heer Jezus Christus of voor de feesten van de Zalige Maagd Maria wordt slechts verstaan voor de feesten die in de kalender van de universele Kerk staan.
§ 2. Een plenaire of partiele aflaat toegekend voor de feesten van de apostelen wordt verstaan als toegekend slechts voor de verjaardag van hun martelaarschap.
§ 3. Een plenaire aflaat, toegekend als dagelijks, perpetueel of voor een bepaalde tijd en zij die een kerk of openbaar oratorium bezoeken, kan door elke gelovige op elke dag worden gewonnen, maar slechts eenmaal per jaar, tenzij het decreet van toekenning het tegendeel zegt.
De H. Congr. van Aflaten stelde deze twee eerste regels vast in 1862⁵⁸, de derde in 1852⁵⁹. In tegenstelling tot de tweede betreft de eerste slechts plenaire aflaten. De derde eveneens, en enkel die verkregen door het bezoek van een kerk of openbaar oratorium, op een dag die niet in de toekenning is vastgelegd maar eventueel binnen bepaalde grenzen aan de keuze van de gelovigen is overgelaten. Uitzonderingen zijn bovendien voorzien.
- – 2° Overdracht van de dag. – CAN. 922. De aflaten gehecht aan feesten, smekingen of gebeden die plaatsvinden gedurende negen, zeven of drie dagen, voor of na de hoofd dag of tijdens zijn octaaf, worden geacht tegelijk overgedragen te worden als deze dag wettig wordt overgedragen, als het officie en de Mis van het feest perpetueel worden overgedragen zonder dat er solemniteit of uiterlijke viering is, of als de solemniteit en uiterlijke viering voor een tijd of perpetueel worden overgedragen.
Het winnen van aflaten is meer een volkse praktijk dan liturgisch: het volgt dus bovenal de uiterlijke solemniteit, dat wil zeggen de dag waarop het volk naar de kerk gaat voor de betrokken viering. Reeds hiervoor had de H. Congr. van Aflaten, in bijzondere gevallen, meerdere overdrachten van aflaten toegekend⁶⁰, en dit bracht haar⁶¹ ertoe op algemene wijze te beslissen, op 9 augustus 1852⁶², dat in geval van overdracht van solemniteit, zelfs voor één enkele keer en zonder translatie van het officie noch van de Mis, de aflaat eveneens wordt overgedragen, maar dat, als de dag van solemniteit niet verandert, de aflaat eraan gehecht blijft, zelfs als Mis en officie perpetueel worden overgedragen. De H. Congr. antwoordde in 1878⁶³ – het H. Officie bevestigde in 1912⁶⁴ – dat deze perpetuele overdracht die van de aflaat slechts meebrengt als er geen uiterlijke solemniteit is. De can. 922 neemt deze bepalingen over; hij zegt impliciet dat een niet-perpetuele overdracht van officie en Mis die van de aflaat niet meebrengt, zelfs als er geen uiterlijke solemniteit is, wat de H. Penitentiarie bovendien expliciet antwoordde op 18 februari 1921⁶⁵. Deze preciseerde ook, op 14 december 1937⁶⁶, dat de overdracht van solemniteit een religieuze viering moet omvatten en niet eenvoudig burgerlijk.
Het H. Officie had decreteerd, op 14 december 1916⁶⁷, dat de aflaat toties quoties van 2 november de liturgische overdracht volgde van de Gedachtenis van alle gelovige overledenen; deze bepaling blijft van kracht, hoewel ze niet volledig past bij can. 922, speciaal waar de toeloop naar het kerkhof en de naburige kerk vanaf de ochtend plaatsvindt (cf. can. 923) van 2 november, wanneer deze dag een zondag is. Een decreet van de H. Penitentiarie van 2 januari 1939⁶⁸ staat toe de aflaat toties quoties van 2 november te winnen op de volgende zondag.
De H. Congr. van Aflaten had decreteerd, op 12 januari 1878⁶⁹, dat dezelfde persoon niet kan, ten gevolge van een translatie, de aflaten gehecht aan een identiek feest winnen, een eerste keer op een plaats en een tweede keer op een andere. De H. Penitentiarie antwoordde op 13 januari 1930⁷⁰ dat deze regel niet geldt voor de Portiuncula⁷¹. - – 3° Anticipatie. – CAN. 923. Om een aflaat gehecht aan een bepaalde dag te winnen, als het bezoek van een kerk of oratorium vereist is, kan dit geschieden vanaf midi van de vorige dag tot middernacht van de eigen dag.
De H. Congr. van Aflaten had altijd de termijn laten lopen, om een aflaat te winnen, van middernacht tot middernacht; het H. Officie wijzigde deze bepaling op 26 januari 1911⁷² in de zin aangegeven in can. 923. - Einde van aflaten. – 1° Lokale. – CAN. 924, § 1. In overeenstemming met can. 75 houden de aflaten gehecht aan een kerk niet op als de kerk volledig vernietigd is maar herbouwd binnen de vijftig jaren die volgen, op dezelfde of ongeveer dezelfde plaats en onder hetzelfde patronaat.
Can. 75 stelt dat lokale privilegies herleven als de plaats wordt hersteld binnen de vijftig jaren volgend op zijn verdwijning. In het oude recht werd dit beginsel vooral bevestigd juist door de H. Congr. van Aflaten die preciseerde dat een kerk op dezelfde plaats moest worden herbouwd en niet bijv. op de plaats van het naburige kerkhof⁷³; ze stond echter een afwijking toe van twintig tot dertig passen⁷⁴. Het volstaat dat een deel van de nieuwe kerk samenvalt, zelfs twintig of dertig passen verwijderd, met de plaats van de oude; en dat de herbouw eenvoudig begonnen is binnen de vijftig jaren volgend op de vernietiging. - – 2° Reële. – CAN. 924, § 2. De aflaten gehecht aan rozenkransen en andere objecten gaan slechts verloren wanneer deze volledig ophouden te bestaan of verkocht worden.
Het woord slechts duidt, zoals de H. Penitentiarie bevestigde op 18 februari 1921⁷⁵, het verschil aan met het oude recht: inderdaad, volgens een decreet van de H. Congr. van Aflaten van 6 februari 1657⁷⁶, meerdere keren door haar herinnerd, brachten niet alleen de verkoop maar ook de lening of schenking van objecten het verlies mee van de eraan gehechte aflaten. De H. Congr. preciseerde echter dat de aflaten niet verloren gaan als, na een object besteld te hebben, men het door de verkoper laat zegenen, zelfs als men het slechts later betaalt⁷⁷.
De aflaat gehecht aan crucifixen is gehecht aan het beeld van Christus, zodat ze niet verloren gaat als het hout van het kruis gebroken of vernieuwd wordt. Die van de kruisweg is gehecht aan de veertien houten kruisen die de beelden overtreffen; het blijkt uit verschillende bijzondere antwoorden van de H. Congr. van Aflaten dat noch de totale vernietiging van deze beelden⁷⁸, noch de partiele herstelling van alle kruisen⁷⁹, noch zelfs de vervanging van sommige⁸⁰, noch de overbrenging van de kruisweg naar een betere plaats in dezelfde kerk⁸¹, het verlies van de aflaat meebrengen. De H. Penitentiarie verklaarde, op 21 december 1925⁸², dat aflaten niet kunnen worden gehecht aan rozenkransen in tin, lood, glas, of in een andere gelijkaardige materie. Een rozenkrans moet slechts als vernietigd worden gezegd als hij breekt en als tegelijk de helft van de korrels verloren gaat; de successieve vernieuwing van de korrels brengt geen verlies van de aflaat mee.
II. – VERWERVING VAN AFLATEN
De Code formuleert eerst bepaalde algemene beginselen (cann. 925-926); hij vermengt daarna praktische regels betreffende alle aflaten (cann. 927-928, 930, 932-933, 935-936), of bepaalde bijzondere voorgeschreven werken (cann. 929, 931, 934).
- Beginselen. – 1° Bekwaamheid om aflaten te winnen. – CAN. 925, § 1. Om bekwaam te zijn aflaten voor zichzelf te winnen, moet men gedoopt zijn, niet geëxcommuniceerd, in staat van genade ten minste aan het einde van de voorgeschreven werken, onderdaan van hem die de aflaat toekent.
Het is door het doopsel dat de mens onderdaan wordt van rechten en plichten in de Kerk (can. 87); een van deze rechten is juist aflaten te winnen. Maar de uitsluiting van de communie van de gelovigen kan het uitoefenen van deze rechten belemmeren, het doet het met name in materie van aflaten (can. 2262, § 1). De vraag of ketters en schismatieken te goeder trouw aflaten kunnen winnen wordt bediscussieerd.
De staat van genade is absoluut noodzakelijk om een aflaat voor zichzelf te winnen. Als een reeks vrome werken is voorgeschreven, volstaat het maar het is nodig dat de staat van genade bestaat op het moment waarop de laatste werk wordt volbracht, dat wil zeggen waarop de aflaat in feite wordt gewonnen. Zo was met name de leer van H. Antoninus en H. Carolus Borromeus, overgenomen door Benedictus XIV⁸³. Uiteraard als een te volbrengen werk, bijv. de communie, op zichzelf de staat van genade vereist, is deze vereist op dat moment voor de geldigheid van de aflaat, zelfs als het werk niet als laatste wordt volbracht. De H. Congr. van Aflaten preciseerde, op 17 december 1870⁸⁴, dat de staat van genade vereist als zodanig om aflaten te winnen kan worden verworven door perfecte berouw, en dat zij die reeds in staat van genade zijn geen bijzondere daad van berouw hoeven te stellen.
De H. Penitentiarie verklaarde, op 7 juli 1917, dat gelovigen van oosters ritus alle aflaten kunnen winnen toegekend door een universeel decreet van de paus⁸⁵. Het recht van de Kerk stelt niet alleen vast welke autoriteiten minderen aan de paus de gewone toekennaars zijn van aflaten (can. 912), maar ook ten gunste van welke onderdanen deze autoriteiten hun gezag kunnen uitoefenen.
De can. 925, § 1 betreft slechts aflaten te winnen voor zichzelf. De Code heeft niet gewild op expliciete wijze de opinie te veroordelen volgens welke catechumenen aflaten zouden kunnen winnen ten gunste van gedoopte overledenen; anderzijds, in overeenstemming met de constante jurisprudentie anterior⁸⁶, weigert hij de vraag te beslechten of de gelovigen in staat van genade moeten zijn om aflaten toe te passen aan zielen van het vagevuur: in gevallen waar deze staat niet rechtstreeks of onrechtstreeks vereist is (bijv. als biecht en communie worden geëist), lijkt men negatief te kunnen antwoorden. - – 2° Werkzaamheid van aflaten. – CAN. 925, § 2. Opdat een bekwaam onderdaan in feite aflaten winne, moet hij ten minste algemene intentie hebben ze te verwerven, en de voorgeschreven werken volbrengen, in de tijd en op de wijze gewenst door de teneur van de toekenning.
Vele auteurs aanvaarden dat de algemene intentie om aflaten te winnen habitueel kan zijn, dat wil zeggen eenmaal voor altijd gesteld, en sommigen voegen zelfs toe: impliciet. Zo’n impliciete wil volstaat in elk geval voor het lokale privilege van het geprivilegieerd altaar⁸⁷, en bij hen die beroofd zijn van het gebruik van hun zinnen tijdens de zegen aan het sterfuur.
CAN. 926. Een plenaire aflaat wordt toegekend op zodanige wijze dat als iemand ze niet geheel kan winnen, hij ze ten minste kan doen in de maat van zijn disposities.
Een aflaat geldt slechts voor zonden reeds kwijtgescholden wat de schuld betreft. Als een gelovige dus voor zichzelf een plenaire aflaat wil winnen, moeten al zijn zonden zijn kwijtgescholden wat de schuld betreft, hetzij door sacramentelijke absolutie, hetzij door perfecte berouw, en, sinds dat moment, kan hij geen minste vleselijke zonde hebben begaan, anders is de aflaat niet plenair, aangezien ze niet geldt voor deze laatste zonde⁸⁸. Men ziet dus dat als, de staat van genade bestaande, de daad van berouw niet noodzakelijk is als zodanig om een aflaat te winnen, hij kan, wanneer het berouw perfect is, aan de ziel de laatste vereiste dispositie geven om zich een plenaire aflaat toe te passen.
Betreffende de overledenen, als God de plenaire aflaat die Hem wordt gevraagd niet toekent, zal Hij een partiele kwijtschelding van de straffen van het vagevuur toekennen. - Onderwerping aan de toekennaars van aflaten. – CAN. 927. Tenzij het anders blijkt uit de teneur van de toekenning, kunnen aflaten toegekend door een bisschop worden gewonnen door zijn onderdanen zelfs buiten zijn grondgebied en, op zijn grondgebied, zelfs door pelgrims, vagi en vrijgestelden.
Deze canon neemt de regels over vastgesteld door de H. Congr. van Aflaten in een bijzonder antwoord van 26 mei 1898⁸⁹. Wat van bisschoppen wordt gezegd geldt ook voor abten en prelaten nullius (can. 215, § 2; cf. can. 323, § 1), apostolische vicarissen en prefecten (cf. can. 294), permanente apostolische administratoren (cf. can. 315, § 1). De can. 927 past bovendien can. 201, § 3 toe betreffende de inwoners van de verschillende kerkelijke circumscripties, en can. 94, § 2 betreffende de vagi. De uitbreiding van de toekenning van aflaten tot pelgrims en vrijgestelden is analoog aan het gezag dat de Ordinaris van de plaats heeft om hun zonden te absolveren.
Net zoals kardinalen overal kunnen absolveren hen die zich aan hen biechten, kunnen ze overal aflaten toekennen aan aanwezige gelovigen; voor het overige, onafhankelijk van hun eventueel gezag als hoofd van kerkelijke circumscriptie, kunnen de aflaten die ze hechten aan te volbrengen werken in plaatsen afhankelijk van hun jurisdictie of waarvan ze beschermers zijn slechts worden gewonnen door personen relevant tot deze jurisdictie of tot een instituut onder deze bescherming (can. 239, § 1, 24°). - Herhaling van aflaten. – 1° Plenaire. – CAN. 928, § 1. Een plenaire aflaat kan slechts eenmaal per dag worden gewonnen, hoewel hetzelfde voorgeschreven werk meerdere keren wordt volbracht, tenzij het anders is gespecificeerd.
De mogelijkheid om in een korte termijn meerdere plenaire aflaten te winnen werd voorgelegd aan de H. Congr. van de Raad aan het begin van de XVIIIe eeuw; enkele jaren na zijn instelling, op 7 maart 1678⁹⁰, verklaarde de H. Congr. van Aflaten dat men slechts eenmaal in de dag de plenaire aflaat kan winnen toegekend aan hen die een kerk bezoeken op bepaalde dagen of die een andere vrome werk doen. Ze preciseerde in 1852 dat, in het eerste geval, het dagen betrof vastgelegd door de toekenning, terwijl ze een strengere regel edicteerde voor het geval waar deze dagen niet door de toekenning waren gespecificeerd (cf. can. 921, § 3). En zijn bijzonder antwoord van 29 februari 1864⁹¹ stond toe te concluderen dat men meerdere plenaire aflaten dezelfde dag kon winnen door verschillende werken te volbrengen, conclusie bevestigd door de uitdrukking: hetzelfde voorgeschreven werk van can. 928, § 1. De Portiuncula en verschillende andere toekenningen vormen de uitzonderingen voorzien door de canon. - – 2° Partiele. – CAN. 928, § 2. Een partiele aflaat kan meerdere keren per dag worden gewonnen, door de herhaling van hetzelfde werk, tenzij het tegendeel is aangegeven.
Deze regel, die overigens reeds algemeen werd aanvaard door auteurs, werd bevestigd door het H. Officie op 25 juni 1914⁹². - Kerkbezoeken. – CAN. 929. Gelovigen van beide geslachten die, om reden van volmaaktheid, behoren tot een instituut, opvoeding, of zelfs gezondheid, in gemeenschap leven in huizen opgericht met toestemming van de Ordinaris van de plaats maar beroofd van kerk of openbaar oratorium, evenals de personen die er verblijven om hen te dienen, elke keer dat om aflaten te winnen het bezoek van een onbepaalde kerk of openbaar oratorium is voorgeschreven, kunnen de kapel van hun eigen huis bezoeken waarin ze voldoen aan de verplichting de Mis te horen, op voorwaarde dat ze de andere voorgeschreven werken op de gewenste wijze volbrengen.
Deze canon reproduceert letterlijk het decreet van het H. Officie van 14 januari 1909⁹³. Normaal moeten kerkbezoeken voorgeschreven om aflaten te winnen geschieden in een kerk of openbaar oratorium, en tot 1909 hadden slechts bijzondere indults toegestaan anders te handelen. Opdat de sindsdien vastgestelde regel speel, moet het huis zijn opgericht, of nadien erkend, door de Ordinaris van de plaats en een kapel bezitten waar Mis kan worden gehoord op zondag; sommige auteurs volstaan echter met het bestaan van zo’n kapel, zelfs als het huis uitsluitend afhankelijk is van burgerlijk gezag; ze geven echter toe dat de regel niet geldt voor gevangenissen. Voor het overige doet het er weinig toe of zij die in gemeenschap leven de mogelijkheid hebben of niet uit te gaan en aflaten te winnen in een kerk of openbaar oratorium.
Kardinalen (can. 239, § 1, 11°), bisschoppen (can. 349, § 1, 1°), abten en prelaten nullius (can. 215, § 2), apostolische vicarissen en prefecten (can. 294), permanente apostolische administratoren (can. 315, § 1), evenals familiars zich bij hen bevindend, kunnen, om aflaten te winnen, de particuliere kapel bezoeken die ze gebruiken, zelfs in de plaats van een eenvoudige feitelijke residentie, zelfs wanneer het bezoek moet geschieden in een bepaalde kerk of oratorium van deze plaats. - Toepassing van aflaten op overledenen. – CAN. 930. Niemand kan de aflaten die hij verwerft toepassen op andere levenden; maar alle aflaten toegekend door de Soevereine Paus zijn toepasbaar op zielen van het vagevuur, tenzij het anders is gespecificeerd.
Een decreet van de H. Congr. van Aflaten van 30 september 1852 had toepasbaar op overledenen verklaard alle aflaten gepubliceerd in de verzameling Raccolta di orazioni e pie opere⁹⁴…; de can. 930 stelt analoog vast betreffende alle verleden en toekomstige aflaten toegekend door pausen⁹⁵. - Biecht en communie. – 1° Hun datum. – CAN. 931, § 1. De eventueel vereiste biecht om welke aflaten ook te winnen kan plaatsvinden in de acht dagen die onmiddellijk voorafgaan aan de dag waaraan de aflaat is gehecht, de communie de vooravond van dezelfde dag, een en ander gedurende heel het volgende octaaf.
§ 2. Eveneens, om aflaten toegekend aan hen die vrome oefeningen doen gedurende drie dagen, een week, enz., te winnen, kunnen biecht en communie eveneens plaatsvinden in het octaaf dat onmiddellijk volgt op het einde van de oefening.
Het gaat hier enkel om de biecht voorgeschreven als zodanig, met name door de woorden contritis et confessis. De H. Congr. van Aflaten verklaarde, op 19 mei 1759, dat ze vereist is zelfs als men zich niet herinnert doodzonde te hebben begaan sinds de laatste ontvangen absolutie⁹⁶, maar preciseerde, op 15 december 1841, dat het niet nodig was dat de absolutie de nieuwe biecht volgde⁹⁷. Deze Congregatie stond toe, op 19 mei 1759, dat de biecht de vooravond van de dag waaraan de aflaat is gehecht plaatsvond; op 11 maart 1908⁹⁸, bracht ze de termijn op twee of drie dagen volgens of de aflaat een of meerdere keren in dezelfde dag kon worden gewonnen; op 23 april 1914 fixeerde het H. Officie uniform⁹⁹ de termijn op acht voorafgaande dagen. Betreffende de communie stond de H. Congr. van Aflaten toe, op 12 juni 1822¹⁰⁰ en 6 oktober 1870¹⁰¹, dat ze de vooravond plaatsvond.
De nieuwheid van can. 931, § 1 bestaat dus erin dat biecht en communie kunnen geschieden gedurende het octaaf dat volgt op de dag waaraan de aflaat is gehecht; door vergelijking met § 2 kan men concluderen dat deze toestemming niet enkel geldt voor feesten met liturgisch octaaf, maar moet worden verstaan in de zin van acht dagen, dat wil zeggen negen, die waaraan de aflaat is gehecht inbegrepen. De bepaling van can. 931, § 2 is nieuw en geldt voor alle triduums, octaven, novenen, retraites, enz.
- – 2° Dispensatie van de actuele biecht. – CAN. 931, § 3. Gelovigen die de gewoonte hebben tweemaal per maand het sacrament van boete te naderen, tenzij ze er wettig door belet worden, of dagelijks de heilige communie te ontvangen in staat van genade en met recht en vroom voornemen, hoewel ze zich onthouden van communie een of twee keer per week, kunnen alle aflaten winnen, zelfs zonder de actuele biecht die anders nodig zou zijn voor dit doel, behalve aflaten van gewoon of buitengewoon jubilee of ad instar.
De can. 931, § 3 kent dispensatie toe van de biecht vereist als zodanig om de aflaat te winnen in twee onderscheiden hypothesen: de gelovige heeft de gewoonte tweemaal per maand te biechten, ongeacht het interval tussen de twee biechten (de H. Congr. van Aflaten had toegelaten, op 9 december 1763, wekelijkse biecht¹⁰² en vervolgens meerdere indults toegekend die biecht elke twee weken toelieten¹⁰³); of hij heeft de gewoonte dagelijks te communieëren (geval erkend door de H. Congr. van Aflaten op 14 februari 1906¹⁰⁴), zelfs als, geen doodzonde op het geweten hebbend, hij het hele jaar niet biecht. De gewoonte wordt niet verbroken als een ernstig motief een van de twee maandelijkse biechten belet, of als de communie slechts vijf dagen per week plaatsvindt.
In overeenstemming met de leer vastgesteld onder het oude recht¹⁰⁵, geldt de dispensatie niet tijdens gewone jubileeën, dat wil zeggen elke vijfentwintig jaar, of buitengewone, bijv. bij de troonsbestijging van een paus (of andere geassimileerde aflaten). - Cumulatie van aflaat. – 1° Met een verplichte daad. – CAN. 932. Een aflaat kan niet worden gewonnen door een werk waartoe men verplicht is krachtens een wet of precept, tenzij het anders in de toekenning is gezegd; hij die een werk volbrengt opgelegd als sacramentelijke boete en eventueel verrijkt met aflaten kan tegelijk voldoen aan de boete en de aflaten winnen.
Het voorgeschreven werk om aflaten te winnen moet supererogatoir zijn. Zo is reeds de opinie aangegeven als de waarschijnlijkste door Benedictus XIV¹⁰⁶. De H. Congr. van Aflaten verklaarde echter in 1841¹⁰⁷ dat biecht en communie gedaan om te voldoen aan het paasprecept kunnen dienen om een plenaire aflaat te winnen, behalve, voegde ze toe in 1844¹⁰⁸, die van het jubilee. Deze uitzondering op can. 932, hoewel niet door hem aangegeven, lijkt altijd van kracht. Die, daarentegen, vermeld in het tweede deel van de canon werd bevestigd door de H. Congr. van Aflaten op 14 juni 1901¹⁰⁹; sacramentelijke boete heeft tot doel de vermindering van de tijdelijke straf verschuldigd aan reeds vergeven zonde, er is dus geen tegenstelling opdat deze vermindering nog worde vermeerderd door het winnen van aflaten properly so called.
Het eerste deel van can. 932 speelt slechts wanneer er werkelijk wet of precept is: de priester bijv. kan geen aflaten winnen door het reciteren van het brevier¹¹⁰; daarentegen kunnen religieuzen vrome werken volbrengen opgelegd door de regel maar niet onder pijn van zonde tegelijk aflaten winnen. - – 2° Met een andere aflaat. – CAN. 933. Meerdere aflaten kunnen worden gehecht aan een en hetzelfde object of plaats om verschillende motieven; maar meerdere aflaten gehecht aan een en hetzelfde werk om verschillende motieven kunnen niet tegelijk worden verworven, tenzij dit werk biecht of communie is of het uitdrukkelijk anders is vastgesteld.
Het dubbele beginsel vastgesteld in can. 933 werd bevestigd door de H. Congr. van Aflaten in een bijzonder antwoord van 29 februari 1820¹¹¹; ze formuleerde nadien de uitzondering aangegeven in can. 933 voor communie¹¹² en biecht¹¹³. Eindelijk, op 12 juni 1907, promulgeerde ze het eerste uitdrukkelijk tegenovergestelde statuut door toe te staan door de rozenkrans tegelijk de dominicaanse aflaten en die van de kruisridders te winnen. Op 14 juni 1922 verklaarde de H. Penitentiarie dat apostolische aflaten¹¹⁴ tegelijk met elke andere konden worden verworven¹¹⁵. - Voorgeschreven gebeden. – 1° Voor de paus. – CAN. 934, § 1. Als een gebed, welk ook, ten gunste van de Soevereine Paus, is voorgeschreven om aflaten te winnen, is een louter mentaal gebed niet voldoende, maar vocaal gebed wordt aan de keuze van de gelovigen overgelaten, tenzij een bijzondere tekst is toegewezen.
Auteurs zich afvragend of gebeden vereist om aflaten te winnen vocaal of mentaal moesten zijn, Benedictus XIV, betreffende het bezoek van Romeinse basilieken voor het jubilee van 1750, eiste en verklaarde voldoende een vocaal gebed¹¹⁶.
Behalve tegenovergestelde aanduiding van de toekenning, wordt de keuze van de te reciteren formule ten gunste van de Soevereine Paus aan de gelovigen overgelaten. De H. Congr. van Aflaten weigerde te beslissen hoeveel Pater of Ave moesten worden gezegd; ter gelegenheid van het jubilee van 1925 verklaarde de H. Penitentiarie dat vijf Pater, Ave en Gloria volstonden, zonder te zeggen dat ze noodzakelijk waren¹¹⁷; daarentegen verklaarde ze, op 13 januari 1930¹¹⁸, dat om de aflaten van de Portiuncula te winnen zes Pater, Ave en Gloria moesten worden gereciteerd, en, op 5 juli daaropvolgend¹¹⁹, dat het hetzelfde was voor analoge plenaire aflaten toties quoties, een kerkbezoek omvattend; ze voegde toe, op 20 september 1933¹²⁰, dat een Pater, een Ave en een Gloria volstonden om de andere ondergeschikte aflaten te winnen op voorwaarde ten gunste van de Soevereine Paus te bidden.
De can. 934 eist vocaal gebed slechts wanneer het gebeden betreft ten gunste van de paus; een mindere toekennaar kan het opleggen voor gebeden voorgeschreven tot andere intenties en vereist voor het effect van door hem toegekende aflaten. - – 2° Vrije keuze van taal. – CAN. 934, § 2. Als een bijzonder gebed is toegewezen, kunnen aflaten worden gewonnen in welke taal het ook wordt gereciteerd, op voorwaarde dat de getrouwheid van de vertaling is vastgesteld door een verklaring van de H. Penitentiarie of van een van de Ordinarii van de plaatsen waar de volkstaal courant is waarin het gebed is vertaald; maar aflaten houden volledig op zodra er enige toevoeging, aftrekking of interpolatie is.
Het spreekt vanzelf dat als geen formule is opgelegd, de te gebruiken taal vrij is. Bovendien had de H. Congr. van Aflaten, op 30 september 1852¹²¹, de vertaling toegelaten van aflaatsgebeden gepubliceerd in de Raccolta, terwijl ze zich het eventuele goedkeuren voorbehield van volledige versies van deze verzameling. Op 29 december 1864¹²² erkende ze het gezag van Ordinarii, reeds toegelaten in bijzondere gevallen, om vertaling van afzonderlijke aflaatsgebeden goed te keuren.
Vele auteurs aanvaarden dat de getrouwheid van een handschriftelijke vertaling bestemd voor privé gebruik niet officieel moet worden vastgesteld. Betreffende de imprimatur, wordt de keuze van de Ordinaris van de plaats (can. 1385, § 1; 1388) beperkt door can. 934, § 2: deze Ordinaris moet een van hen zijn waar de taal van de vertaling gewoonlijk door de bevolking van de plaats wordt gebruikt.
Het einde van can. 934, § 2 neemt gedeeltelijk de eigen termen over van een decreet van het H. Officie van 22 juni 1916¹²³: de tekst van een aflaatsgebed kan geen wijziging ondergaan. De H. Penitentiarie verstond eerst deze regel in zeer strenge zin¹²⁴; echter, op 21 januari 1921¹²⁵, verklaarde ze dat can. 934, § 2 bijzondere privilegies niet herriep die aanpassing van bepaalde gebeden zouden hebben toegestaan, en ze provoceerde zelfs de toekenning van nieuwe indults in bijzondere gevallen. Eindelijk stelde ze vast, op 26 november 1934¹²⁶, dat de enige veranderingen die het winnen van de aflaat beletten die waren die de substantie van de tekst troffen. - – 3° Recitatie in groep. – CAN. 934, § 3. Om de aflaat te winnen volstaat het het gebed afwisselend met een metgezel te reciteren, of het in geest te volgen terwijl een ander het reciteert.
De H. Congr. van Aflaten had afwisselende recitatie toegelaten, op 29 februari 1820¹²⁷; bovendien, wanneer vocaal gebed noodzakelijk is, volstaat dat één het reciteert en dat de anderen het in geest volgen. - Commutatie van voorgeschreven werken. – 1°. Door de biechtvader. – CAN. 935. Biechtvaders kunnen de vrome werken opgelegd om aflaten te winnen veranderen, ten gunste van hen die wettig belet zijn ze te volbrengen.
Het Heilig Stoel had aan biechtvaders bevoegdheden van commutatie slechts toegekend in geheel bijzondere omstandigheden¹²⁸, tot, op 18 september 1862, de H. Congr. van Aflaten¹²⁹ aan allen bepaalde faculteiten van commutatie toekende voor plenaire aflaten die gelovigen normaal konden winnen « op de plaats waar ze leven ». Vele auteurs aanvaarden dat deze beperking eveneens de zeer uitgebreide bevoegdheden treft die can. 935 toekent zodra er belet is om welk werk ook te volbrengen, voorgeschreven om aflaten te winnen. De Commissie van Interpretatie van de Code verklaarde, op 19 januari 1940, dat biechtvaders de bepaling van de te bezoeken kerk kunnen wijzigen, zelfs voor aflaten van de Portiuncula¹³⁰.
Er moet altijd een bepaalde gelijkenis en equivalentie zijn in de commutatie. De meeste auteurs aanvaarden dat de biechtvader zijn gezag uitoefent zelfs buiten het biechtstoel tegenover allen die hij in biecht zou kunnen horen¹³¹, en dat hij zelfs de eventueel voorgeschreven biecht commuteert. - – 2° Zonder enige tussenkomst. – CAN. 936. Stommen kunnen aflaten gehecht aan openbare gebeden winnen, als ze hun ziel tot God verheffen, in vrome gevoelens, met de andere gelovigen biddend op dezelfde plaats; als het privé gebeden betreft, volstaat dat ze ze in geest doen, met toevoeging van tekens of ze slechts met de ogen doorlopen.
Het eerste deel van deze can. 936 neemt verschillende termen over uit het decreet van de H. Congr. van Aflaten van 15 maart 1852 betreffende doofstommen¹³². Deze eiste de tussenkomst van de biechtvader wanneer het privé gebeden betrof, maar reeds een bijzonder antwoord van 18 juli 1902¹³³ had deze tussenkomst afgeschaft. De can. 936 spreekt van stommen in het algemeen, hoewel, betreffende gebeden gezegd tegelijk met niet-stommen, can. 934, § 3 een voldoende gedragsregel traceert voor hen die slechts beroofd zijn van het gebruik van spraak.
Een decreet van de H. Penitentiarie van 22 oktober 1917 schafte af voor verminkten de modaliteiten die een aflaatsgebed moeten vergezellen, bijv. knielen, die ze niet zouden kunnen volbrengen¹³⁴.
De H. Congr. van Aflaten besliste, op 2 augustus 1760, aan vrome verenigingen die het verzoek deden toe te kennen dat hun infirm of geïncarneerde leden de aflaten toegekend aan hun groepering konden winnen door het eventueel vereiste kerkbezoek te vervangen door een ander vroom werk¹³⁵. Een nieuw decreet van 20 augustus 1887¹³⁶ kende dit privilege toe aan alle verenigingen zonder dat ze een verzoek daarvoor hoefden in te dienen. Het privilege is altijd van kracht, geen tussenkomst van de biechtvader is nodig.
VOETNOTEN
¹ Decr., l. V, tit. vii, c. 13.
² De traditie laat ze teruggaan tot 1223; deze datum is niet absoluut bewezen.
³ Extravag. comm., l. V, tit. ix, c. 1.
⁴ Extravag. comm., l. V, tit. ix, c. 2 ; Denz., n. 550-552.
⁵ Cf. de proposities veroordeeld door de Constitutie van Martinus V van 22 februari 1418 (Fontes, n. 43 ; Denz., n. 622, 676).
⁶ Cf. proposities 18 tot 22 van Luther veroordeeld in de Constitutie van Leo X van 15 juni 1520 (Fontes, n. 72 ; Denz., n. 758-762).
⁷ Sess. XXV (Denz., n. 989). – Cf. eveneens de Constitutie van Pius VI van 28 augustus 1794 (Fontes, n. 475 ; Denz., n. 1541-1543).
⁸ Constitutie van 26 juni 1740 (Fontes, n. 400).
⁹ Cf. de bijzondere antwoorden van de H. Congr. van Aflaten van 28 juli 1840, en van de H. Congr. van Propaganda van 27 september 1843 (Fontes, n. 5015, 4805).
¹⁰ Decr., l. V, tit. xxxviii, c. 4.
¹¹ Can. 61. Decr., l. V, tit. xxxviii, c. 14.
¹² Bijzonder antwoord van de H. Congr. van Aflaten van 12 januari 1878 (Fontes, n. 5081).
¹³ Fontes, n. 5137.
¹⁴ Acta, t. XXXIV, p. 241.
¹⁵ Cf. met name de beslissing van de H. Congr. van Propaganda van 8 juli 1774 (Fontes, n. 4566).
¹⁶ 11 december 1838 en 12 januari 1878 (Fontes, n. 5009, 5081).
¹⁷ Fontes, n. 186.
¹⁸ Fontes, n. 457.
¹⁹ Fontes, n. 186.
²⁰ Ze is gereproduceerd in bijlage bij het Romeins pontificale. Bijzondere antwoorden van 23 mei 1835 en 7 december 1844 (Fontes, n. 5873, 5921). Bijzondere indults werden toegekend om de finale formule slechts in volkstaal te lezen: bijzonder antwoord van 5 maart 1847 (Fontes, n. 5949).
²¹ Bijzonder antwoord van 15 januari 1847 (Fontes, n. 5941).
²² Acta, t. XXII, p. 195.
²³ Cf. het bijzonder antwoord van 22 maart 1879 (Fontes, n. 5088).
²⁴ Fontes, n. 586.
²⁵ Het ritueel van de pauselijke zegen werd ingevoegd in het Romeins rituaal zelf (tit. VIII, h. 32), terwijl de twee formules goedgekeurd door Leo XIII er slechts in bijlage werden overgenomen. De uitgave van 1925, daarentegen, voegde ze eveneens in in het rituaal zelf (tit. VIII, h. 33). Cf., betreffende het gebruik van een of de andere van deze formules, de bijzondere antwoorden van de H. Congr. van Aflaten van 19 december 1885 en 11 november 1903 (Fontes, n. 5091, 5138).
²⁶ Decreet van 4 februari (Fontes, n. 4979).
²⁷ 15 december (Fontes, n. 1289).
²⁸ 28 mei (Fontes, n. 1297).
²⁹ Acta, t. XXXII, p. 199.
³⁰ De Constitutie van Benedictus XV van 15 juni 1917 erkende aan priesters leden van de vrome maatschappij van het overlijden van H. Jozef het persoonlijke indult van het geprivilegieerd altaar ten gunste van stervenden (Acta, t. X, p. 317).
³¹ Cf. infra, can. 925, § 1. De communie van de priester kan, daarentegen, in aanmerking komen voor het winnen van een andere aflaat: bijzonder antwoord van de H. Congr. van Aflaten van 10 mei 1844 (Fontes, n. 5033).
³² Fontes, n. 1291.
³³ Fontes, n. 281.
³⁴ Fontes, n. 4983.
³⁵ 30 januari 1760 (Fontes, n. 4981).
³⁶ 18 september 1776 en 10 september 1781 (Fontes, n. 4997, 4999).
³⁷ 7 juni 1842 (Fontes, n. 5024).
³⁸ 24 mei 1843 (Fontes, n. 5031).
³⁹ Fontes, n. 4991.
⁴⁰ Fontes, n. 706.
⁴¹ Acta, t. XXVI, p. 606.
⁴² Fontes, n. 4991.
⁴³ Decreet van de H. Congr. van Propaganda van 13 augustus 1774 (Fontes, n. 4167).
⁴⁴ Sess. XXI, De reform., h. IX.
⁴⁵ Constitutie van Clemens VIII van 7 december 1604 (Fontes, n. 192).
⁴⁶ Bijzondere antwoorden van de H. Congr. van de Raad van 21 juni 1760 (Fontes, n. 3701) en van het H. Officie van 8 juli 1846 (Fontes, n. 898).
⁴⁷ Bijzonder antwoord van 11 juli 1839 (Fontes, n. 5012).
⁴⁸ De eerste uitgave werd gedaan door T. Galli in 1807.
⁴⁹ Verzameling van gebeden en vrome werken verrijkt met aflaten door Soevereine Pausen.
⁵⁰ Acta, t. XX, p. 200.
⁵¹ Acta, t. XXX, p. 110. De uitgave draagt het jaartal van 1938.
⁵² Acta, t. XLII, p. 404-405.
⁵³ Decreet van deze Congr. van 28 januari 1756, bevestigend decreet van 14 april 1856 (Fontes, n. 4980, 5057).
⁵⁴ Ordo servandus in S. Congregationibus, Tribunalibus, Officiis Romanae Curiae, 29 september 1908, Normae peculiares, h. VII, art. 1, § 3 (Fontes, n. 6460).
⁵⁵ Fontes, n. 685.
⁵⁶ Fontes, n. 707.
⁵⁷ Fontes, n. 6450. Cf., betreffende aflaten te winnen door katholieke Oriëntalen, de beslissingen van de H. Penitentiarie van 29 april 1930, 31 januari 1931, 22 april 1944, en van de H. Congr. oriëntaal van 3 april 1934, 7 april en 10 augustus 1943 (Acta, t. XXII, p. 292 ; t. XXIII, p. 88 ; t. XXVI, p. 317 ; t. XXXV, p. 146-147 ; t. XXXVI, p. 155, en 245).
⁵⁸ 18 september (Fontes, n. 5064).
⁵⁹ Bijzonder antwoord van 15 maart (Fontes, n. 5047).
⁶⁰ Bijzondere antwoorden van 12 december 1731, 8 februari 1762, 12 juli 1847 (Fontes, n. 4965 ; 4992, 5042).
⁶¹ Bijzonder antwoord van 6 mei 1852 (Fontes, n. 5049).
⁶² Fontes, n. 5050.
⁶³ 12 januari (Fontes, n. 5083).
⁶⁴ 13 juni (Fontes, n. 1291).
⁶⁵ Acta, t. XIII, p. 165.
⁶⁶ Niet gepubliceerd antwoord in de Acta. Men vindt het in de Periodica de re morali, t. XXVII, 1938, p. 261.
⁶⁷ Fontes, n. 1303.
⁶⁸ Acta, t. XXXI, p. 23.
⁶⁹ Fontes, n. 5083.
⁷⁰ Acta, t. XXII, p. 43.
⁷¹ Cf.